Verantwoording van de in het boek De proefkolonie gebruikte bronnen → terug naar het overzicht van de verantwoordingen

HOOFDSTUK TIEN

Het bevalt ons hier verwonderlijk goed

Vanaf april 1823

Lees hieronder of klik op het boek om de pdf te openen


Dat is toch aardig, mijn Heer! pagina 349

Er werd begonnen met 52 gezinnen. Het gezin Stellinga is na de dood van de man opgeheven (november 1818). Daarna zijn negen gezinnen vertrokken: Dikkeboom (januari 1819), Metz en Rigagneau (april 1819), Breukel en Vos en Van Rhee (april 1820), weduwe Vergeer (augustus 1821), Muller (januari 1822) en Abraham Koppejan (maart 1822), zodat er 42 gezinnen overgebleven zijn.

Christiaan Sepp Jzn, gedoopt Amsterdam 1 mei 1773, commissaris en boekverkoper, komt vrij uitgebreid voor in het boek De bedelaarskolonie. Hij schrijft zelf verslagen van de door hem geleide bedelaarstransporten en de daarop volgende bezoekjes aan de vrije koloniën. De hier gebruikte fragmenten komen uit zijn verslag in de Star van april 1823, pagina 295. Bijzonder is dat onder de door hem begeleide bedelaars nogal wat vrijwilligers zaten die door Sepp zelf in het Amsterdamse werkhuis waren geworven met – naar achteraf zal blijken – wel bijzonder rooskleurige verhalen over de Ommerschans.

Dat perst mijn tranen af pagina 351

Gerards en Tersmetten betrekken hun boerderijen op 20 december 1823, stamboek hoevenaars Ommerschans invnr 1579.
De hier weergegeven opvattingen van Johannes van den Bosch staan al in de Star van januari 1819 en ook trouwens in zijn Verhandeling uit 1818. De brief van Dominicus Meeder wordt op 10 april 1824 door directeur Visser doorgestuurd naar de permanente commissie, invnr 69. De problemen van Jan Westerveld spelen in februari/maart 1825, invnr 72.

De vier tot vrijboer gepromoveerde proefkolonisten die er op korte termijn de brui aan geven zijn Arends, Meeder, Tersmetten en Westerveld. Van die vier keert alleen Tersmetten terug naar het westen, de andere blijven in de buurt wonen. Zo vestigt Westerveld zich in het dorp waar zijn echtgenote vandaan komt, een stukje ten noorden van Frederiksoord, en Meeder in Avereest. Zijn dochter trouwt dan met een broer van de in december 1822 aangetreden onderdirecteur van de Ommerschans Harloff.

Landgenoten die mij dikwerf haten pagina 354

Het meisje dat in het weeshuis een miskraam krijgt als ze met verlof in Koog aan de Zaan is, heet Engeltje Oerhaan, soms geschreven als Torhaan. Behalve over het Sterrebos vertelt ze ook over een huisverzorgster die ‘haar wel middelen aan de hand heeft gegeven om de vrucht aftefrijven, zeggende hier van zelve wel gebruik gemaakt te hebben, wanneer zij zwanger was.’ De schout van Koog aan de Zaan, Waigert Evert Smit, schrijft hierover enkele malen aan de permanente commissie in januari/februari 1824, invnr 68. Ongerust geworden brengt hij met zijn plaatsgenoten Dirk Groen en Jan Huurman een bezoek aan de kolonie en wordt hij volgens een brief van Wouter Visser van 28 februari 1824, invnr 68, helemaal gerustgesteld.

De slijtage van Johannes van den Bosch tekent zich vooral af in maart/april 1823, invnr 64 en invnr 65. In brieven op 12 maart, 14 april, 19 april, 11 en 26 mei wordt hij steeds klageriger en bozer, met als eindresultaat zijn uitbarsting op 28 mei. Over zijn secretaris schrijft hij: ‘Mijne bezigheden groeien zodanig aan en mijne bureau onkosten worden zo aanzienelijk dat ik UWelEd voorstellen moet aan mijn secretaris de Heer van Riemsdijk ƒ6- wekelijks toeteleggen, Ik heb nu reeds twee jaren ƒ7- wekelijks aan dezelve betaald. Het zou niet billijk zijn op den duur deze opoffering van mij te vorderen en dat wel te minder daar aan de Heer Ameshoff reeds lang bureau onkosten betaald worden die zeker geen 1/10 gedeelte van het werk te verrichten heeft als ik. Ik zal dan voor eerst aan de Heer van Riemsdijk nog ƒ2- uit mijn zak toeleggen.’

Hij verdient, dat men hem den kop voor de voeten legt pagina 355

De bekendste beschrijving van die reis is natuurlijk Jacob van Lennep, Nederland in den goeden ouden tijd. Zijnde het dagboek van Jacob van Lennep van een voetreis met zijn vriend Dirk van Hogendorp door Nederland in 1823, M.E. Kluit (ed), Utrecht 1942, waarbij het bezoek aan de vrije koloniën op pagina 121 tot 128 staat, maar hier is vooral gebruikt het verslag dat Dirk van Hogendorp in een brief van 8 juli 1823 aan Isaäc da Costa doet van het bezoek.
Overigens is op die pagina 121 sprake van een reis die Dirk vier jaar geleden gemaakt heeft, waarbij hij ook in Steenwijk geweest was. Elders wordt duidelijk dat hij toen samen met zijn vader gereisd had. Dat zou kunnen betekenen dat Dirk er bij was toen graaf Gijsbrecht Karel van Hogendorp in najaar 1819 de koloniën inspecteerde namen de commissie van toevoorzigt. Maar zeker is dat niet.

Abraham Capadose bedankt voor het lidmaatschap in een brief aan de permanente commissie dd 3 juli 1823, invnr 66. In de permanente commissie-notulen van 10 juli, invnr 20, staat: ‘Deze brief aan den Heer van Meurs opzenden, met verzoek om de P.K. tw willen berigten, of ZE ook in staat zij het raadselachtige van dezen brief optelossen.’ Van Meurs is secretaris van de subcommissie Amsterdam. De 18de juli schrijft Van Meurs dat hij bij Capadose langs is geweest, invnr 66.

Zonder de minste opschudding of zamenscholing pagina 358

Het verslag van dat eerste transport van wezen uit Amsterdam staat in een nadrukkelijk als ‘confidentieel’ betiteld stukje bij een brief van de subcommissie Amsterdam dd 21 augustus 1824, invnr 70. Datzelfde brief meldt nog over het vertrek: ‘(…) over het algemeen waren de kinderen te vreden, en door veele werden bij hun vertrek de bekende volksliederen gezongen.’
Bijvoorbeeld het Burgerweeshuis uit Amsterdam ziet verder af van subsidie volgens J.Th.Engels, Kinderen van Amsterdam, Zutphen 1989 pagina 68. Over het verzet vanuit het weeshuis in Workum tegen opzending naar Veenhuizen in dit en komende jaren wordt verhaald in J.E. Bazuin, Wezen van Workum, geschiedenis van het Stadsburgerweeshuis, Sneek 1994, op bladzijde 54-59. Het citaat komt uit een brief van de subcommissie aan de permanente commissie dd 11 juni 1825, invnr 74. Verder staat veel over het verzet van weeshuizen in het boek De kinderkolonie.

Het lofdicht van Willem Messchert heet De Maatschappij van Weldadigheid en staat in de Star van april 1822, pagina 301. Tweeënhalf jaar later, 21 april 1825, invnr 73, zegt hij op. De permanente commissie vraagt 4 mei aan de subcommissie Rotterdam om eens met Messchert te gaan praten, invnr 356, en op 16 mei schrijft de Rotterdamse voorzitter, G. Van Gennep, dat hij een gesprek heeft gehad zonder dat Messchert op zijn schreden terug wil keren, alles invnr 73.

Doldersumsche veld pagina 359

Op 17 april 1824, invnr 69, schrijft directeur Wouter Visser aan de permanente commissie: ’De Permanente Kommissie heb ik de eer hier nevens ter fine van approbatie te doen geworden een rekening met de aanneemers Smit en Bodestaf, betrekkelijke den opbouw van 24 koloniale woningen op kolonie N7.’
De beschrijving van de interne financiële stand van zaken van de Maatschappij is een samenvatting van de uitgebreide beschrijving door Kloosterhuis pagina 231 ev. Meer over de financiële woelingen tot aan 1859 staat in het boek De kinderkolonie.

De ruzie ging tussen onderdirecteur Vogelensang en adjunct-directeur Van Waardenburg of Wardenburg, blijkens een brief van Wouter Visser van 16 juni 1824, invnr 69.
Diezelfde Van Wardenburg werd er na zijn ontslag in 1827 van beschuldigd de schrijver te zijn van de brochure Vlugtige waarnemingen omtrent de ondernemingen der Maatschappij van Weldadigheid in de noordelijke provinciën van het Koningrijk der Nederlanden, 1828.
Daarop werd een tegenbrochure uitgebracht: Beoordeling en wederlegging van de brochure Vlugtige waarnemingen…etc, invnr 3508. Daarnaast was er een tegenbrochure van proefkolonist Klaas Visser. Tegenstanders beweerden dat hij het niet zelf geschreven had, maar dat Jan Hessels van Wolda de schrijver was. Dat is niet waarschijnlijk, op diverse plaatsen in het boek wordt duidelijk dat de kolonist uit Grootebroek zeer vaardig met de pen was.
Hoe dan ook, in de tegenbrochure werd Van Wardenburg aangewezen als de schrijver van de ‘Vlugtige waarnemingen’.
Daarop kwam Van Wardenburg weer met een brochure waarin hij dat ontkende, hij zou slechts informatie verschaft hebben aan de schrijver. Die eigen brochure van Van Wardenburg heet De Permanente Commissie en de directeur der koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid voor den regterstoel van het algemeen gebragt.

Niet allemaal keren ze terug naar Frederiksoord. Proefkolonist van het eerste uur Jan Berends verlaat in 1825 de kolonie ‘voorgevende door bijzondere omstandigheden in staat te zijn gesteld, in de gewoone maatschappij een behoorlijk bestaan te zullen hebben’, uit brief Wouter Visser dd 7 oktober 1825, invnr 76.

Eene weduwe met ééne dochter slegts pagina 361

De subcommissie Leiden schrijft op 28 november 1823, invnr 67, en 15 maart 1825, invnr 72, over de broer van Johannes van der Heijde, de informatie over zijn nakomelingen die hem opvolgen is afgeleid uit wiewaswie-gegevens. Overigens zal die broer, Matthijs, er op het laatste moment van afzien en pas veel later als arbeidershuisgezin in Veenhuizen terechtkomen.

De boze brief van de subcommissie Zaandam is gedateerd 5 juni 1824, invnr 69, de permanente commissie reageert uitgebreid 21 juni 1824, invnr 355, met ook een briefje naar burgemeesters van Zaandam en op 25 augustus 1824, invnr 70, melden laatstgenoemden dat de subcommissieleden weer hun functies hebben opgenomen.

Nieuw huwelijk van de weduwe Weender: Vledder, huwelijksakte, 20 augustus 1825, aktenr. 11
Bruidegom: Abram Hermens Smit, gedoopt te Zaltboemel op 22 06 1760; weduwnaar van Aagje Keg, zoon van Harm Abrams Smit en Maria Schelkens.
Bruid: Grietje van Voorst, gedoopt te Zaandam op 14-08-1772; weduwe van Joannes Weener, dochter van Jan Pietersz van Voorst en Grietje Jochems.

Johannes Bosch pagina 364

Dat men mee wil werken aan het huwelijk van Albert Klaver en de dochter van Bosch in een brief dd 29 april 1823, invnr 65, hun latere aanname als kolonist staat in de rode boeken van Kloosterhuis. Het citaat ‘Het ligt in den aard van den mensch, dat het bestrijden zijner meeningen zijne energie opwekt.’ komt uit Westendorp Boerma 1927, pagina 49, de vrijlatingen komen uit het stamboek van de strafkolonie op de Ommerschans 1822-1827, invnr 1442.

Confidentieel rapport pagina 366

De verdere carrière van Johannes van den Bosch buiten de Maatschappij is beschreven door Westendorp Boerma 1927 en 1950, de financiële verliezen van de Maatschappij door Kloosterhuis, pagina 231 ev. en sinds kort ook in het boek De kinderkolonie.

Het paupertijdperk pagina 368

-

Luchtkasteel pagina 370

--



Terug naar het overzicht van de verantwoordingen.