Verantwoording van de in het boek De proefkolonie gebruikte bronnen → terug naar het overzicht van de verantwoordingen

HOOFDSTUK VIER

Dit voorbeeld zal zeer veel goeds uitwerken

Januari 1819

Lees hieronder of klik op het boek om de pdf te openen


Bedriegerijen van subkommissies pagina 115

Over Houtmans ongeluk bericht Benjamin op 31 december 1818, invnr 49. Ik heb geen idee wat met ‘de schouder uit elkander gevallen’ bedoeld zou kunnen worden. Het zal ernstiger zijn dan een arm uit de kom, want op 17 januari, invnr 50, schrijft Benjamin: ‘Doctor Schuurman vreesde dat Houtman misschien het gebruik van den arm zou verliezen, dat zou eene fatale historie zijn.’

Theodorus Drossens of Dressels was ingedeeld bij de weduwe Vergeer. Volgens haar notulen, invnr 38, heeft de permanente commissie op 2 januari gehoord van de gebeurtenissen in Den Haag en besluit ze meteen tot de advertentie die op 7 januari in de Staatscourant verschijnt. Dan meldt zich op 20 januari Utrecht, invnr 50. Benjamin schrijft over de ontvangst die hij Drossens bereidt op 10 januari, ok invnr 50, op 13 januari besluit de permanente commissie dat hij de kolonie moet verlaten, invnr 38, en op 17 januari meldt Benjamin dat uit te zullen voeren, weer invnr 50. Later geeft de permanente commissie de subcommissie Utrecht bericht van ‘de verbanning dezes bedriegers uit de kolonie’, brievenboek invnr 18. Ik betwijfel of Drossens echt te kwader trouw was, ik heb eerder de indruk dat hij een beetje chaotisch was – zijn reisroute was dat in ieder geval.

Met ondankbaarheid beloond pagina 117

De brief aan de subcommissie Goes had Johannes op oudjaarsdag geschreven, invnr 352. Benjamin reageert diezelfde – ‘Heden morgen heb ik ook ontvangen de brieven, J. Burks regardeerende’- 6de januari, invnr 50. Volgens de reglementaire beginselen, invnr 3, zie ook de inleiding op de verantwoording,  zouden er ook onderofficieren in de raad van opzieners moeten zitten, maar blijkbaar heeft Benjamin daar van af gezien.

Met dat gevolg dat de vrouw als een blad beefde pagina 118

Benjamin doet op 9 januari, invnr 50, verslag: ‘Ik haast mij de Permanente Kommissie te berigten dat Jan Burks en deszelfs vrouw, gisteravond, ingevolge de intentie der Kommissie, eerst elk afzonderlijk en daarna te zamen voor den raad van toeverzigt hebben gecompareerd.’ Er is geen proces-verbaal van deze allereerste zitting, deze paragraaf is helemaal gebaseerd op deze brief van Benjamin. Van veel latere tuchtzittingen zijn wel processen-verbaal, wat vaak heel boeiende literatuur oplevert. Het loopt tot 1849, de meeste bevinden zich in invnr 1613 – 1625, af en toe zit er een tussen de ingekomen post.

Welzeker jongen, ook de melk erbij pagina 120

Over de submissie van de Burksen schrijft Benjamin op zondag 10 januari, invnr 50 – volgens genealogen wordt de in België geboren Burks die dag 51 jaar. Dit is ook de dag dat de familie Dikkeboom onder militair escorte naar de kerk gaat. Over de kwestie Arends schrijft Benjamin 14 januari, als hij bericht van de permanente commissie gehad heeft, en 16 januari: ‘Ingevolge missive der Permanente Kommissie van den 11 dezer heb ik Pieter Arends ondervraagd over de door hem ten aanzien der kolonie, verspreide geruchten.’ Alles invnr 50. Een handicap voor Benjamin is dat hij niet beschikt over de brief die Arends geschreven heeft. De permanente commissie heeft hem alleen een kopie gestuurd van de brief van de regionale subcommissie Hoorn waarin die melding maakt van ‘nadeelige berichten’ door Arends. Als Pieter Arends zegt dat iets niet in de brief staat, kan Benjamin niets meer.

Het zal minder aan het oog voldoen pagina 122

Sommige van de brieven van Benjamin aan zijn broer zijn bij de ingekomen post van de permanente commissie terechtgekomen, maar die correspondentie is incompleet. Blijkbaar zit Benjamin halve zondagen te schrijven, want zowel op zondag 10 als zondag 17 schrijft hij uitgebreid én aan de permanente commissie én aan Johannes (uit de brieven valt af te leiden dat hij dat ook in deze volgorde doet), invnr 50

De kolonist die iets van de inhouding terugkrijgt ‘wegens dringende huishoudelijke omstandigheden’ is Dirk Klaasjen de Vries uit Leeuwarden, de naam van de andere valt niet te lezen.
Ingewanden van vis worden door Ameshoff ‘visgrom’ genoemd.

Een uitgebreide beschrijving van de toestanden in najaar 1818 om aan de Vledderse kant van de proefkolonie een rechte lijn te krijgen, met spoedvergaderingen en oproepen van deelgenoten in de marke, staat bij Kloosterhuis pagina 95. De Vleddenaren gingen er tenslotte mee accoord omdat ze hoopten op koninklijke subsidie voor de restauratie van hun bouwvallige kerk, zie boek bladzij 199.

Weender zal spoedig de grote reis aannemen pagina 123

Geboortedatum en -plaats van Weender komen van de site van Tom Bais.
Volgens de rode boeken van Kloosterhuis zouden er nog twee dochters zijn die in Zaandam waren achtergebleven, maar ik heb niets gevonden dat dat kan bevestigen. Dokter Schuurman schrijft over Weenders ziekte en over slechts twee sterfgevallen in de Star 1819 pagina 260. Op 23 januari, invnr 50, schrijft Benjamin: ‘Ook moet ik aan de Kommissie berigten dat Weender den 20ste overleden, en op heden te Vledder begraven is’ en daarna begint hij over de kledingstukken.

Zij hebben dit hun lot verdiend pagina 125

Ook van deze tuchtzitting is geen proces-verbaal, alleen een brief van Benjamin die ook 20 januari gedateerd is, invnr 50. Overigens is er in de twee brieven van Benjamin over de twee zittingen niets wat er op wijst dat zijn mede-rechters Bult en Visser ook iets gezegd hebben. Benjamin voert alleen zichzelf sprekend op.
De brief van de subcommissie Steenwijk van 19 januari bevindt zich net als de notulen van hun vergaderingen in invnr 3450. Concreet willen ze de Dikkebooms opsluiten in het bedelaarsgesticht te Hoorn. Of dat doorgegaan is, is mij onbekend. Ik heb de Dikkebooms verder nergens terug kunnen vinden. Wel hun kinderen: de oudste dochter wordt genoemd op een site waar zij als Catrina Hendrik Dikkerboom de echtgenote is van een kleermaker en de moeder van een dochter die in 1858 trouwt, bij welke trouwactie de ‘moeder der bruid verklaard heeft haren naam niet te kunnen teekenen, als zulks in het geheel niet geleerd hebbende’. De twee jongere kinderen komen in 1821 terug op de kolonie… als ingedeelden bij een Steenwijks gezin. Hun ouders waren dus of toen al overleden of hun kinderen ontnomen.

Het achtkantig huisje pagina 126

Benjamins mening dat Schweitzer ‘geen der minste dienst verrigt’ en veel te veel potloden verslijt, dateert al van december 1818, invnr 49. Verder wordt hier zijn brief van 20 januari 1819 geciteerd, invnr 50. Johannes van den Bosch schrijft over het achtkantig huisje en de nieuwe bouworde in de Star 1819 bladzijde 48. Die architect heet G. Tappe en het plan was naar de Maatschappij toegestuurd door ‘den Heer smachausen van Borchette (bij Aken)’. Voor de beschrijving van het huisje is Johannes’ stuk aangevuld met de waarnemingen van een bezoeker, die worden weergegeven in het jaarboek 1818 van Stuart, pagina 248.
De nasleep voor Schweitzer speelt in april 1820. De 16de, invnr 55, schrijft een luitenant-kolonel Wenkebach, die wel erg veel Duits door zijn Nederlands doet, en die blijkbaar het strenge gesprek is aangegaan op verzoek van de permanente commissie, want hij schrijft dat hij met Schweitzer gesproken heeft ‘nae ontvangst van UHoogEdelgestrenge missive van den 13e deezer no. 33/4′.
Het roemloze einde van het achtkantig huisje wordt vermeld in de Star van september 1819 in het jaarverslag van de afdeling van correspondentie op pagina 748, waar het trouwens – voor de eerste en enige maal – het ‘ronde huisje’ genoemd wordt…

Een vent met een jas aan pagina 128

Sarus – soms als Saris geschreven – van Rhee wordt voorgedragen door de subcommissie Wijk bij Duurstede op 6 oktober 1818, invnr 49, de vergelijking met een andere kolonist die een jas aanheeft maakt Johannes van den Bosch op 15 juni 1820, invnr 55, bij een opsomming van net op Willemsoord aangekomen kolonisten: ‘De tweede is een Dordsche snijder die staande houd gezonden te zijn om zijn ambacht uit te oefenen en die een half uur gespit hebbende verklaarde ziek te zijn en naar huis gaat. Een vent met een jas aan juist als van Rhee en even zo lui.’ Een week later, op 21 juni 1820, invnr 55, maakt hij opnieuw een vergelijking, waarschijnlijk met betrekking tot dezelfde kolonist: ‘Van de miserable Schotman hoop ik ontslagen te raken. Deze is de enige in de kolonie daar geen land mede te bezeilen is. De vent is altijd ziek als er gewerkt moet worden, een tweede van Rhee.’

Benjamin schrijft niet bij welke kolonisten gereedschappen of huisraad misten en wie er beboet zijn, maar na de volgende inspectie, op 12 juni, invnr 51, schrijft hij ‘Bosch, De Vos, ik meen ook Breukel waren onder getal der geener die reeds eenmaal hunne goederen verpand hebben.’

Geen dispositie voor de veldarbeid pagina 130

Johannes schrijft over beroepsdiversificatie in de Star 1819 van januari, alle uitlatingen van Benjamin komen uit brieven van hem tussen half januari en half februari, invnr 50. De bij Baade ingedeelde jongeman heet Dirk Wiemes die verderop in het boek terug komt als bruidegom in het eerste kolonie-huwelijk.

Ten einde niet beschimmeld aantekomen pagina 132

De permanente commissie besluit in haar vergadering van 1 februari om spinbaas Wijsman te ontbieden om hem ontslag aan te zeggen, invnr 38, op 10 februari zet Benjamin hem op de boot, invnr 50.
Op 3 maart vraagt Benjamin toestemming om een landarbeider uit de buurt in te huren, invnr 50.
In de Star van februari staat bij de kolonieberichten een lijstje met de spinverdiensten van een aantal gezinnen van 7 tot 14 februari. Naast de Van der Heijdes blijkt ook het gezin van weduwe Vergeer goed op het spinnewiel uit de voeten te kunnen: 10 gulden en 5 cent. Ook niet zo verwonderlijk want zij en haar gezinsgenoten hadden volgens de subcommissie Gouda als beroepen uitgeoefend ‘vlasheekelster’, ‘baanspinder’ en ‘baandraaister’, allemaal laaggekwalificeerde beroepen uit de textielsector. Van de te nat afgeleverde garens is sprake in de notulen van de permanente commissie van 20 maart 1819, invnr 38.

Menigvuldige bezigheden pagina 133

Alles komt uit diverse brieven van Benjamin tussen half januari en half februari, invnr 50. Als straks zijn broer op bezoek komt, zal Benjamin waarschijnlijk zijn nood geklaagd hebben over de ongewenste bezoekers want zodra Johannes daarna weer in Den Haag is verschijnt er in de Staatscourant, 7 april 1819, een berichtje met daarin ‘De Permanente Commissie van Weldadigheid acht het noodig, alle schouten en leden der plaatselijke besturen, vooral ten platten landen, op het dringendste te verzoeken, om voortaan geene personen of huisgezinnen, eigener gezag, en zonder hare voorkennis en consent, naar de kolonie van Frederiks-oord op te zenden (…)’

De zoetgevooisde brief aan Ameshoff is van 29 januari 1819 en bevindt zich in invnr 960. Benjamin stelt de genoemde vragen, en nog veel meer, in een brief van 15 februari aan zijn ‘waarde broeder’, invnr 50, in welke brief tevens duidelijk wordt dat ook Stephanus van Royen met smart op de Star zit te wachten: ‘Dheer van Roijen had meede zeer na het nieuwe werkje verlangd, en er in tijd de opgaven of bestelling van, voor de subcommissie, aan den gouverneur te Assen, waar men woedend tegen de kolonie is - gedaan: zonder tot dus verre hier aan voldaan te zien.’

De proefondervindelijk bewezene uitvoerbaarheid pagina 136

De meeste informatie over Ockerse komt uit J.Stouten, Willem Anthonie Ockerse (1760-1820) leven en werk, Amsterdam 1982, met enige aanvullingen.

Over Ockerse’s ziekte: Toen André Huitenga en ik in ‘94-’95 onderzoek deden in de archieven, troffen we veel schrijfwerk van Ockerse met onbestemde vlekken. We hebben toen zelfs nog bij een arts geïnformeerd of er kans bestond dat de mycobacterium tuberculosis na 180 jaar nog gevaar opleverde, maar dat bleek gelukkig niet het geval.

Het citaat over de ‘waakzaamheid over zich zelven’ komt uit een biografie van Tydeman & Clarisse, geciteerd door Stouten, pag. 9/10.
Dat Johannes van den Bosch een ‘dagblad’ over de kolonie wilde uitgeven, staat in zijn verhandeling en wordt ook vermeld in Kloosterhuis pagina 40. Overigens verscheen een dagblad in die tijd niet per se elke dag, meestal drie of vier keer per week.
De aankondiging van de Star met daarin ‘diploma of lidmaatskaartje’ en de abonnementsprijzen staan in de Staatscourant van 9 december 1818. Het valt na te lezen op deze pagina:
https://www.schackmann.nl/proefkolonie/Maandbladen/1819Eerst.html

Daar staat ook dat het blad voor contribuanten die in Amsterdam wonen en die daarmee de portikosten besparen slechts 50 cent per nummer kost. Op 1 januari 1819 staat in dezelfde krant de hartekreet van het Magazijn voor het Armenwezen, geplaatst door ‘D. Du Mortier en zoon’, en blijkens de ondertekening al op 28 november 1818 ingeleverd. Ook hier na te lezen:
https://www.schackmann.nl/proefkolonie/Maandbladen/1819Eerst.html

Dat de Star boven de 300 exemplaren winst oplevert staat beschreven in het blad zelf, jaargang 1819 bladzijde 653. Een voorbeeld van Ockerses gebruik daarvan tegen de buitenwereld staat op 14 januari 1823 in een concept-krantenartikel, invnr 354: ‘Het is waar, dat de tweede sekretaris der Maatschappij (de eerste is lid van de Kommissie zelve) die thans rustend predikant is, ƒ2,000.00 traktement geniet; maar, daar hij hiervoor mede belast is met de redaktie van het tijdschrift de Star, en de uitgave van dit werk eene aanmerkelijke zuivere winst oplevert, die zelfs in één der verlopene jaren ƒ3,300.00 bedragen heeft, kan ook dit traktement noch te groot geacht, noch gerekend worden ten laste van het Maatschappelijk fonds te loopen.’
Dat winstbedrag moet wel op 1819 slaan omdat daarna het aantal abonnees alleen maar minder werd. De oplaag van 1200 exemplaren in 1819 wordt ook genoemd in de Star 1819 bladzijde 653 en in het verslag van de afdeeling van korrespondentie in de Star 1819 bladzijde 753.

Naast de in het boek genoemden hierbij nog wat leesgezelschappen met een abonnement op de Star omdat ze van die mooie namen hebben: Tot nut en vermaak (Zalt-Boemel), Letteroefend Genootschap ter spreuke voerende: Liefde en orde (Amsterdam), Vriendenkring Oefening baart verlichting (Amsterdam), Leeslust (Steenwijk), Leest en Denkt (Monnikedam), Door Oefening en Beschaving (Medemblik), Het past Vriendschap, kennis te gaan kweeken (Amsterdam), Lust tot onderzoek (Bloemendaal), Nijverheid en Weldadigheid (Groningen), Tot Verlichting van het Verstand (Nijmegen), Ter bevordering van kunde en goede smaak (Arnhem), Leeslust is de voedster der Wetenschappen (Leiden).

Het artikel over ‘de proefondervindelijk bewezen uitvoerbaarheid begint op pagina 18 van de Star 1819. Overigens lijkt het erop dat Johannes van den Bosch deze evaluatie nog korter na het begin van de kolonisatie geschreven heeft, in het artikel staat ‘na zes weken’.



Terug naar het overzicht van de verantwoordingen.